De start van het nieuwe schooljaar, de nieuwe ‘bezoekregeling’, mijn nieuwe baan: onrust. Voorbereid op de tegenwind van Tije, plant ik mijn voeten stevig in onze nieuwe basis. De zwem- en dansles ingepast in ons nieuwe schema, de voetbaltraining en –wedstijden ook. Goede afspraken met onze vaste oppas en duidelijkheid naar Tije toe, ook over wanneer hij zijn vader ziet. Alles besproken en herhaald, verwerkt op zijn planbord. Maar terwijl ik stevig sta, sta ik op dit moment in een zeer ongemakkelijke spreidstand. Dit keer is Tije niet de enige die moeite heeft met schakelen. Terwijl ik het vakantieritme nog niet los kan laten, besef ik dat we inmiddels al ruim twee weken onderweg zijn in dit nieuwe schooljaar. Tegelijkertijd ben ik inmiddels al wel weer aan vakantie toe. Alsof we niet een paar weken, maar al maanden de schooltijd trotseren.
Die vermoeidheid komt natuurlijk doordat we weer in het ritme moeten komen. Maar vooral ook door de weerstand bij Tije. Tije worstelt zich, soms zelfs letterlijk, deze eerste schoolweken door, en wij ‘worstelen’ met Tije.
De ochtend begint met gekreun en gezeur: “ik wil niet, ik ga niet, ik ben moe”. Het wordt haast een mantra. In zijn hoge hoogslaper ligt hij letterlijk buiten mijn bereik. Als ik hem uit bed heb gepraat, volgt weerstand bij elke stap: aankleden, tandenpoetsen, ontbijten. En dan zijn we nog niet op school. Op de fiets (“moet ik echt op mijn eigen fiets?” zucht, kreun, puf) begint hij tien meter van huis te klagen over de moeheid, de pijn aan zijn benen: “ik kan niet meer”. Zodra school in zicht komt, trekt hij moeiteloos een sprintje. Hij parkeert zijn fiets, rent de school in. Zo erg kan hij het er dan toch niet vinden? Ziet hij misschien op tegen het ‘gaan’? Of is het écht het fietsen?
Maar steevast komt hij elke middag met het lood in zijn schoenen uit school sjokken, zijn gezicht op onweer. Op de terugweg fietst hij standaard een paar meter voor mij uit. Met de wind mee klinkt het gemopper: over juf en dat hij moet werken, gedwongen wordt, dat het kindermishandeling is, dat hij nooit meer naar school gaat. Eenmaal thuis richt hij zijn frustratie vooral op Mara, vangt zij letterlijk en helaas ook figuurlijk de klappen op.
Elke avond herhalen we het ochtendritueel in omgekeerde volgorde: ik ga niet naar boven, doe mijn pyjama niet aan, ga niet in bed liggen, niet slapen, ik ben niet moe… en, zodat dat alvast duidelijk is, ik ga morgen toch niet naar school! Om als hij eenmaal in bed ligt, over een periode van een uur of twee, naar beneden te komen stommelen met allerlei klachten. Hij kan natuurlijk niet slapen, heeft overal pijntjes, hoort rare geluiden, het is te donker en hij voelt zich alleen. Op deze manier vind ik het niet vreemd dat hij elke ochtend moe is. Ik word hier in ieder geval behoorlijk moe van.
Naast deze ‘gezelligheid’ thuis heb ik in de afgelopen weken al meer gesprekken gehad op school, dan in heel het afgelopen schooljaar. Dit in eerste instantie omdat de nieuwe leerkracht graag wat meer informatie wil, maar ook omdat het vanaf dag één dit schooljaar al niet van een leien dakje gaat op school. Zo zit ik in de eerste week al twee keer met de nieuwe leerkracht rond de tafel. Uiteraard komt de thuissituatie ter sprake, en daarnaast het traject dat inmiddels is opgestart. Ik benoem dat de intake en de onderzoeken de komende weken gepland staan en vertel wat de begeleiding van de Gesper tot nu toe heeft opgeleverd.
Ik bespreek dat ik denk dat Tije cognitief onderprikkeld wordt op school: hij ziet geen uitdaging in het werk dat hem geboden wordt, en benoem ook zijn weerstand tegen alles wat nieuw voor hem is, of waarvan hij denkt het niet te kunnen. Bovendien raakt hij door alles om hem heen snel overprikkeld. Zijn hoofd zit dan zo vol prikkels van alles wat hij hoort, ziet en voelt, dat er niets meer bij kan. De leerkracht begrijpt dit. Ze denkt mee hoe we de klassensituatie meer overzichtelijk voor Tije kunnen maken. Werken volgens een eigen planning is voor Tije duidelijk nu niet haalbaar. Voortaan krijgt Tije een mapje met daarin een planning die zijn leerkracht voor hem invult.
Ik benoem de schoolbegeleidingsdienst en daarnaast de mogelijkheid om de Gersper te benaderen voor advies. De leerkracht geeft aan dat ze voldoende ervaring heeft om zelf op te starten. Ze benoemt het onderzoekstraject dat volgende week van start gaat, stelt voor de resultaten van het onderzoek nog even af te wachten. Zo heeft zij ook de kans om haar eigen beeld van Tije te vormen.
In een kort overleg met de Intern Begeleider geef ik opnieuw aan dat ik mij afvraag waarom de schoolbegeleidingsdienst nog niet is ingeroepen. Ze zegt dat zij inschat dat de onrust van klas in het afgelopen schooljaar een sterke invloed heeft gehad op de situatie, en dat zij wil afwachten wat de nieuwe structuur gaat bieden. Bovendien, zo stelt zij, voegt het inschakelen van de schoolbegeleidingsdienst weinig toe aan het traject dat wij inmiddels al gestart hebben. Ze doelt daarmee op de begeleiding die inmiddels thuis is gestart en het onderzoekstraject waar wij met Tije in gaan. Het zou vooral ‘meer van hetzelfde’zijn.
Ik ben blij dat de leerkracht op eenzelfde spoor blijkt te zitten: ook zij herkent de kenmerken van ASS die ik zie. Tegelijkertijd weet ik niet wat ik moet met de – opnieuw – afwachtende houding van school. Ook de Gesper ziet hier gevaar: ze geeft aan dat scholen met regelmaat alles inzetten op het verkrijgen een diagnose. En dat ze verwachten dat er daarmee een hoop duidelijkheid komt. Maar met een diagnose is er niet direct een oplossing.
En zo sluiten we de eerste schoolweken af: in afwachting van het onderzoek, afwachten of het Tije lukt om zijn draai in deze nieuwe situatie op school te vinden. Met nu vooral weerstand bij Tije, een forse toename van het aantal ‘ongelukjes’ en veel boze buien. Een Tije die niet naar school wil, en eenmaal op school niet mee wil doen, niet tot werken komt. Met een kort lijntje tussen mijzelf en de leerkracht: een communicatieschrift en veel overleg. Maar zou het niet beter zijn om alvast wat meer lijntjes uit te gooien!?
Eva (36) woont samen met haar vriend en drie kinderen; een zoon en twee dochters. Al op jonge leeftijd vertoonde haar zoon kenmerken van ASS. Hoewel alarmbellen bij haar steeds sterker begonnen te rinkelen, vond zij hierin lang geen erkenning.
Na een heftig schooljaar waarin haar zoon bijna onherkenbaar veranderd lijkt, is begeleiding opgestart en staan ontwikkelings- en intelligentieonderzoek gepland. Voor de website van ParASSchute schrijft zij om de week een blog over het traject waar zij nu met haar gezin in gaat.
In “Onder Moeders ParASSchute’ deelt zij haar zoektocht naar duidelijkheid, begrip, handvatten en rust.